af

af
{{af}}{{/term}}
I 〈bijwoord〉
[m.b.t. een verwijdering] de
[m.b.t. het uitgangspunt] à partir de
[m.b.t. tijd] depuis
[m.b.t. een nadering] vers
voorbeelden:
1   hij is minister af il n'est plus ministre
     af en aan lopen aller et venir
     hij wil er niet af 〈bezit〉 il ne veut pas s'en passer; 〈mening〉 il n'en démord pas
     af en toe de temps en temps
     een eindje van de weg af à une certaine distance de la route
     〈figuurlijk〉 van iemand af zijn être débarrassé de qn.
     van elkaar af zijn être séparé
     je bent nog niet van me af tu auras de mes nouvelles
2   〈zelfstandig〉 teruggaan naar af retourner au (point de) départ
     van de brug af (gerekend) het derde huis la troisième maison à partir du pont
     〈figuurlijk〉 van zich af bijten ne pas se laisser marcher sur les pieds
3   van die dag af depuis ce jour-là
4   ze komen op ons af ils se dirigent vers nous
¶   goed af zijn être bien loti
     〈figuurlijk〉 dat kan er niet af on ne peut pas se le permettre
     op de minuut af exactement
     〈m.b.t. dier〉 af! couché!
     iemand te vlug af zijn être plus rapide que qn.
II 〈bijvoeglijk naamwoord〉
[afgemat] éreinté
[afgewerkt; uit] fini
[sport en spel]éliminé
voorbeelden:
2   de radio staat af la radio est éteinte
     af zijn être terminé; 〈volmaakt〉 être parfait

Deens-Russisch woordenboek. 2015.

Игры ⚽ Поможем сделать НИР

Share the article and excerpts

Direct link
Do a right-click on the link above
and select “Copy Link”